Verlangen
Ik zit te peerde op mijn hart
en trek de teugels aan van 't steigerend verlangen,
dat muur, en slot, en sleutel tart
en driftig vast zich klampt aan d' ijz'ren vensterstangen.
De cijfers spelen in mijn kop
en grijpen overal in 't ronde als wilde gekken,
zij teek'nen dag en uren op
en haken alles vast aan d' ure van vertrekken...
Een poort die op een kiere keert
en 't lokkend spel mij toont der frischgetooide boomen,
een zwaluw die vóór 't venster scheert
en sjirrend langs mijn cel een lentegeut laat stroomen,
de zwartgerokte merel die,
op 't tipken daar van 't dak, zoo lustig zit te fluiten,
al wat ik hoor, al wat ik zie,
't spreekt alles mij de taal van 't vrije leven, buiten.
Ik telle, hertelle en telle nog
het leven rondom mij, de rust en het bewegen
en zoo, al tellend, lacht mij toch
begeerlijk en nabij de vrijheidsure tegen.
Ik zit te peerde op mijn hart
en stil er 't kloppen van door 't in mijn hand te prangen...
ik trek de teugels strak en hard,
de teugels van mijn dol en hunkerend verlangen.
Gent,
den 16 mei 1942