'k En zal ...

'k En zal, met mijn lieven, niet 't veld ingaan

om de lente die komt te ontvangen.

Wij zullen niet stoeien langs weg en baan,

noch de vliegjes en vlindertjes vangen,


wij zullen niet zoeken langs sloot en gracht

naar de wond're, welriekende kruidjes,

wij zullen niet baden in bloemenpracht

noch staan luist'ren naar kwakende puidjes;


wij zullen niet staken, op Moekens vraag,

onze joelende, prettige koren

en braafjes gaan loopen dan, stil en traag,

om een vogelenzang te aanhooren;


wij zullen niet komen naar ons huis dan toe

en nieuw bloed in ons hart voelen stroomen,

'k en zal dan niet slapen, zoo deugdelijk moe,

in mijn bedje, vol zalige dromen...


Dit jaar is mijn lente een sombre kluis

en een kooi, niet gemaakt voor de menschen;

dit jaar is uw lente... een vâarloos huis

en een harte vol heilige wenschen!...


En toch, ik roep: "Lieven, houdt moed, houdt moed,

'k zie 't geluk in de verte reeds wenken;

de wil van den Heere is immer goed:

moge God ons den zomer dan schenken!


23 april 1942