Benoni !
Aan ons Pa
Op m'n stadspleintje wordt een schuilkelder gebouwd.
Wat is daar nu voor raars aan, hoor ik u terecht zeggen. In welke stad het is zeg ik u niet en evenmin op welk pleintje. Dat is overigens overbodig om het schouwspel te situeeren, want in de verbeelding van elken lezer ziet men nu het "stadspleintje".
Zou er inderdaad in gansch Europa wel 'n stad bestaan, met één enkel pleintje, waar dit kenschetsende beschavingsbeeld van onze eeuw niet wordt opgetrokken volgens al de regelen der kunst? Sierlijk, licht van lijnen, in een dichterlijke aandoenlijkheid zijn vormen versmeltend, met het grillige schoon der omringende boomen en planten, kortom : estetisch!
O! Wonderen der Romeinsche bouwkunst en gothische kathedralen der Middeleeuwen, tot wat dient uw luister die gij nu reeds 10 à 20 eeuwen ten toon spreidt, vergeleken bij het nut en het verheven doel der schuilkelders van heden? En hoe zal dat alles er over honderd jaar uitzien?... Want, schuilkelders, verdwijnen zult gij niet,... verdwijnen kunt gij niet... Gij zijt geroepen om aan onze afstammelingen ons genie en onze beschaving te bevestigen... Eén enkele bom vernielt in één oogwenk twintig eeuwen kunstschoon, maar gij, gij zijt juist "bomvrij", wie zou u dus aankunnen?...
Maar ik zou over Benoni spreken?
Tja! dat is het juist. Benoni is voor mij onafscheidbaar met 'n schuilkelder verbonden. Niet dat hij bijzonder vreesachtig schijnt van aard. Integendeel, daartoe liggen hem de zenuwsuiteinden te diep onder de opperhuid... Hij heeft, zooals mijn meester dat vroeger leerde: "un caractère sanguin".
Hoe komt het dat "Benoni" en "schuilkelder" in mijn verbeelding te samen tot associatie kwamen?
Wel, sinds ik den schuilkelder heb zien ontstaan, loopt Benoni er trouw rond. Zoo trouw, als bijvoorbeeld de wijzers rond de uurplaat, bijna met evenmin grilligheid of onverwachte wendingen.
Niet dat Benoni aan 't bouwen van dien schuilkelder mee helpt. Nee hoor!
Daar hielpen overigens allerhande lui aan mee.
Metselaars, veel metselaars! Met nog veel meer metserdieners! 't Is wonder, voor iemand die niet tot 't vak behoort, om vast te stellen, naarmate de mekaniek ook het terrein van de bouwnijverheid overwint; naarmate de mortelmachienen thans hun brij voortbrengen op zulk een moderne, wetenschappelijke manier; naarmate de mortelbereiding gedaan wordt met dezelfde nauwkeurigheid, als 't bereiden van een hazenboutje in 's Konings keuken of het draaien van de hoestpilletjes in 't laboratorium van mijn apotheker; 't is wonder, zeg ik, hoeveel meer metserdieners er nodig zijn dan vroeger: één die het water bijbrengt van 't naburige stadskraantje; één, die den motor in gang steekt en waakt op 't draaien en keeren van 't vervaarlijk rammelend tuig; één, die de cementzakjes uitstort en 't water in den mengelbak giet - een verantwoordelijke post: één zakje cement voor drie emmers water! - één, die op een kruiwagen de keien en het zand aanvoert - opgepast! één kruiwagen zand en één kruiwagen keien -; en één, die alles dooreen mengt en den reusachtigen muil van 't monster vult. Veel metselaars en metserdieners, dus!... Daar helpen ook betonneerders... O! heel weinig, eigenlijk één enkele - een aristocraat- met een paar knechten die hem 't geheim van de vingers loeren: de dikte van zijn brij; dat eigenwijze uitspreiden van dien pap en 't handig uitbreiden over de heele oppervlakte, met kunstige schokjes van een op den kant gehouden plank - zooals 't mes over een mollig laagje gelei, op een door-moeder-schuin-beziene boterham. Daar helpen aardewerkers -die Danaïden van den modernen tijd- uithalen en weer opvullen, uithalen en nog opvullen en zoo maar altijd aan, tot opeens het werk gedaan zal schijnen.
Daar helpen verder de toeschouwers, voorbijgangers en inwoners der omgeving, die met de koenen raad en grondige zaakkennis 't geval helpen oplossen.
Daar helpen nacht- en zondagswakers die moeten "toezien" wat er in de afwezigheid der werklieden met het werk gebeurt.
Daar helpen, en niet allerminst, de kinderen uit de gebuurte, die het nieuw speelterrein hebben geannexeerd en voor rol schijnen te hebben de nieuw gelegde cementlagen onder 't welwillende en vaderlijk oog der wakers te trappelen (gelijk of wij dit destijds, tot ons pret mochten doen, op moeders te schilderen plankenvloer), zoodat de dansvloergladde betonlaag er telkens 's morgens weer uitziet als het pokdalig gezicht der volle maan.
Eén helpt niet... Benoni!
Maar hij is daar. Onontkombaar, onafwendbaar, ongeroerd en onverstoorbaar, dag in, dag uit, is Benoni daar. En hij hoort tot het werk.
Als toezichter misschien?
Tja! Dat is moeilijk om uit te maken.
Toezien doet hij beslist, daar valt niet aan te twijfelen. Met beide handen in de broekzakken - en die kunnen er alleen maar uit om te eten- met een zeer licht getinte muts, met breeden kleprand, vóór op 't rechteroog geschoven, met het lichte, glanzend merinojasje met breede plooien op zijn breeden rug, ziet hij toe... al wandelend lijk Ahasveer, zonder ooit vermoeid te zijn.
Hij ziet toe, hoe metselaars en metserdieners zonder al te veel drukte een sigaret rollen. Hij ziet toe, hoe de aardewerkers den laatsten aanval, van de laatste oorlogsvoerenden, in de laatste dagen dezer laatste eeuw bespreken. Hij ziet toe, hoe de betonneerder plots, 't halven den werkdag, naar zijn uurwerk gluurt, zonder moord of brand te schreeuwen op zijn fiets springt en God-mag-weten-welke spoedbestelling moet uitvoeren, waarvan hij pas 's anderendaags schijnt terug te keeren. Hij ziet toe, hoe de kinderen uit de gebuurte een heelen stapel baksteenen onder de oogen van den waker hebben omgekantelt, verspreid, gebroken, tot steengruis gemalen en de brokken hebben laten dienen om de luchtkokers van den schuilkelder toe te stoppen.
Benoni is daar. Benoni ziet toe!
Misschien ziet hij veel toe, zonder daarom precies "toezichter" te zijn, want toezichters verschijnen er meermaals op een dag.
Daar hebt gij bijvoorbeeld die lange boonenstaak, op zijn fiets. Ongetwijfeld de ondernemer: hij heeft de "physique de l'emploi". Dat kunt ge bemerken aan zijn bepleisterden hoed, zijn reusachtige met mortel behangen schoenzolen en de ongekende vlaag van ijver die over 't wereldje waait, als zijn fiets den hoek van 't pleintje omdraait... Die koorts zal maar vallen als, langs denzelfden weg van straks, maar in tegenovergestelde richting, de fiets weer verdwijnt.
Alleen Benoni blijft onbewogen... Hij ziet toe.
Daar hebt gij anders nog die blonde jongen, eveneens per fiets, die zoo gewichtig kan doen op die groote papieren rol... het "plan" van den bouw... Hij en nog 'n paar van dezelfde soort, met den ondernemer in 't midden van 't groepje en van verre, reikhalzend op de achtergond Benoni, die toeziet... stomme getuige van ingewikkelde oplossingen te oordeelen naar de potlooden, passers en meters die over 't papier worden gelegd.
Thans staat het pleintje ledig en verlaten, 'n drietal dagen reeds. Als een geheimzinnig, voorhistorisch monster ligt de schuilkelder begraven onder zijn nieuwbruinen mantel van rulle aarde. Hier en daar steken zijn ledematen nog boven, onafgewerkt misschien, onvolmaakt... 't Geheel ziet er uit als een geheim dat zichzelf niet verduiken kan. De menschen schijnen het sinds zooveel dagen opgegeven te hebben om dit sekreet nog verder te verbergen... alleen Benoni is daar, en ziet toe.
Op wie? Op wat? Dat mag God weten!
Hij ziet toe, met de handen in de zakken, de muts op 't rechteroog, 't merinosvestje achter hem lusteloos meeslungelend, stappend zijn ongejaagden gang van uurwerkwijzer, van 's morgens acht tot 's middags, van 's namiddags halfeen tot vijf...
Dan is er niets meer toe te zien... Dan zijn de acht uren toezicht verstreken. Dan mag het heele janhagel uit de gebuurte de practische studie over den weerstand der materialen beginnen. Benoni ziet dan niet meer toe.
Benoni is ongetwijfeld een nuttig lid van de samenleving. Ingeschakeld in de "orde" heeft hij zijn plaats... een ordentelijke plaats, te zien aan zijn pluimen. Benoni is Belg, dat hoort men aan zijn taal de enkele rare keeren dat zijn "toezicht" verandert in "toespraak". België is in oorlog en Benoni volbrengt zijn oorlogsplicht...
Zoo "moet" de oorlog wel eindigen en op Benoni's graf zal het nageslacht in gulden letters leezen: "Hier ligt Benoni. Hij wist hoe hij zijn plichten moest volbrengen en zijn rechten moest verdedigen".
In mijn dagblad lees ik heden dat België's openbare schuld, de uwe en de mijne dus, sind 30 Juni 1940 tot 30 Juni 1943 gestegen was van omstreeks 66 milliard tot ongeveer 125 milliard!... Voor hoeveel zit het loon van Benoni daar wel tusschen en met hoeveel zulke Benoni's zijn wij nu wel eigenlijk gezegend?
Leo Jaaks